De status van Nederlandse gemeente voor Curaçao, Aruba en Sint-Maarten is een levensvatbare gedachte geworden. Hierbij voegt zich de optie om tezamen met Bonaire, Saba en Sint-Eustatius een provincie te vormen. Een uitdagende discussie over de toekomst van de (ei)landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden ontstaat. Het onderwerp wrikt angsten en verwijten los. Verliezen de eilanden als gemeente hun eigenheid en wordt het Papiaments op een zijspoor gezet? Het onderwerp kweekt verontschuldigingen voor gebrek en gebreken in het huidige bestel. Is ‘nog maar tien jaar autonomie’ een deugdelijk excuus?
door Aart G. Broek, in Antilliaans Dagblad, 12 juni 2020.
Ruim een eeuw geleden verscheen in het tijdschrift Neerlandia de bijdrage ‘Het verval van Curaçao’ (jrg. 10, 1906, nr. 2). Hierin liet de onbekende auteur – hoogstwaarschijnlijk een familielid van de toenmalige gouverneur Jan de Jong – zich uitgesproken laatdunkend uit over het beschavingsniveau van de Afro-Antilliaanse bevolkingsgroep.
‘Al dat onderwijs (…) heeft den neger van Curaçao dus wat energie en landbouw betreft niet veel verder gebracht dan den Abessiniër of Congoneger en wat taal aangaat nog lager dan den Hottentot. (…) Doch dat ‘onderwijs’ genoten door dien armen neger, wordt hem ook gegeven in een oude slaventaal, geliefd en beschermd door zijn meerderen en onderwijzers. Het gevolg is zijne afsluiting, afzondering en alle beperking van wrijving. Ronddraaiend in zijn bekrompen kringetje van onontwikkelden, heeft hij nooit gelegenheid zich op te werken tot de gewone, normale hoogte van een gewonen wereldburger. Zijn taal brengt hem niet verder dan tot de hut van zijn vader, zijn beschaving niet verder dan tot zijn ondergang. Zijn stilstand is achteruitgang.’
VEREDELEN / Pater Euwens reageerde verontwaardigd op de criticaster. Hij benadrukte in zijn lange reactie dat dergelijke tekortkomingen de rooms-katholieke missie, die het onderwijs verzorgde, en de bevolking niet konden worden aangerekend, omdat ‘eerst in 1863 op Curaçao de slavernij werd afgeschaft’. Niemand mocht uit het oog verliezen dat de missie alleen van de jongere generatie ‘hun karakter en neigingen door den invloed van den godsdienst en beschaving konden veredelen’. Het gaf dan ook geen pas om aan de beschaving van de Afro-Curaçaose bevolking ‘hoge en strenge eisen te stellen’. Dat recht zouden we alléén hebben ‘wanneer vele op elkander volgende geslachten door die beschaving zijn beïnvloed geworden.’
Aan de noodzaak aansluiting te zoeken bij de westerse wereld – waaronder het rooms-katholieke geloof – werd niet getwijfeld. Wèl werd het kritische buitenstaanders kwalijk genomen geen rekening te houden met de korte spanne tijds tussen de vermeende barbarij ten tijde van de slavernij en het toenmalige heden. De verdediging bevestigde de achterstand. De Afro-Antilliaanse bevolking was op weg naar westerse verlichting en beschaving, maar er moest wel geduld betracht worden.
Bovendien – en hiermee profileert zich toch een bijzonder aspect van het beschavingsideaal – moest niet alles wat afweek van datgene waarmee men in Holland vertrouwd was, zoals het Papiaments, worden afgedaan als per definitie ‘ongeciviliseerd’. Zo goed als de vroegere slaven en hun nakomelingen op weg waren naar een hoger beschavingsniveau, zo was ook deze Creoolse taal dit.
Deze overtuiging werd onder meer ingevuld met de publicatie van Papiamentstalige gedichten van Joseph Sickman Corsen en van zijn kompaan Wein Hoyer. Een gedicht als Corsens ‘Atardi’ (Schemer) bedoelde een bewijs te zijn van de mogelijkheid om in het Papiaments als verheven ervaren gevoelens en gedachten te uiten. Dit gedicht zou uitgroeien tot het onwrikbare symbool van het eigene op Curaçao: een beschaafd Papiamentstalig verzet tegen Nederlands(talig)e overheersing.
ONVERANDERLIJK / In zekere zin is er in de loop van de afgelopen honderd jaar weinig veranderd. Er was en is ruimte om kritiek te leveren op het doen en laten in de Caraibische samenlevingen. Die kritiek komt niet alleen van buiten de samenlevingen, maar kent een stevige basis in de eigen samenlevingen. Hierop wees ik, onder verwijzing naar Elis Juliana en Frank Martinus Arion, in mijn bijdrage aan het Antilliaans Dagblad van 25 mei jl.
Dat was ook al zo ten tijde van Jan de Jong. Felle kritiek op het onderwijs van de missie kwam er eveneens uit kringen van vrijmetselaars op het eiland. Uiteindelijk zou Medardo de Marchena als geen ander uithalen naar de missie met zijn pamflet Ignorancia o Educando un pueblo (1929). Kortom, Caraibische Nederlanders hebben niet op voorhand de Europese Nederlanders nodig om het reilen en zeilen op de eilanden te be- en veroordelen. Feitelijk wrijft die moederlandse kritiek het zout in de wonde.
Met hetzelfde gemak als honderd jaar geleden wordt kritiek – van wie dan ook afkomstig – terzijde geschoven door te wijzen op beperkingen van enigerlei aard. De slavernij is nog maar zo kort geleden opgeheven is een argument dat we tot op de dag van vandaag vernemen. Ook tellen zaken als eeuwen van koloniale uitbuiting, kleinschalige samenleving, de omvang van een Nederlandse gemeente maar wel de zorg voor een haven en een vliegveld, afhankelijkheid van internationale ontwikkelingen, verlammende moederlandse arrogantie, onbegrip voor eilandelijke eigenheid (ook wel ‘geniale anarchie’ genoemd) en, fundamenteel, een korte traditie van democratische autonomie.
Met het inzoomen op de (veronderstelde) redenen van mankementen wordt feitelijk bevestigd dat het handelen inderdaad niet deugt. Het onderwijs van de missie was daadwerkelijk voor de voormalige slaven en hun nazaten uitgesproken slecht. De zogenaamd verzachtende omstandigheden maken de stand van zaken misschien wel begrijpelijk, maar daarmee rechtvaardigen die omstandigheden de tekortkomingen niet. Integendeel, gegeven die belemmerende omstandigheden zou er anders gehandeld moeten zijn. Juist omdat ‘eerst in 1863 op Curaçao de slavernij werd afgeschaft’ had het onderwijs niet grotendeels aan de missie moeten worden overgelaten.
EXCUSES / Aan het onderkennen van oorzaken voor foutief handelen worden dikwijls niet de juiste consequenties verbonden. Het was een gegeven dat de slavernij in 1863 werd afgeschaft. Dat is in 1906, na veertig jaar, geen excuus voor slecht onderwijs. De rooms-katholieke missie was niet voldoende toegerust om de enorme klus te klaren het onderwijs op- en uit te bouwen. Er hadden bij de afschaffing van de slavernij veel ingrijpender maatregelen genomen moeten worden.
In zekere zin is er in de loop van de afgelopen honderdvijftig jaar weinig veranderd. We zoeken excuses, zoals slavernij, koloniaal verleden, kleinschaligheid, nog maar tien jaar autonomie. We accepteren die excuses vervolgens als deugdelijke redenen voor ontoereikende criminaliteitsbestrijding, overrompelende milieuproblematiek, gemankeerd onderwijs, onduldbare (intereilandelijke) infrastructuur, falende handhaving mensenrechten, uitzonderlijke gewelddadigheden, belabberde ambtelijke dienstverlening, haperende kinderbescherming, hoge werkloosheid, frauduleus bestuur, behoeftige gezondheidszorg en onbeheersbare overheidsfinanciën in de eilandelijke samenlevingen.
Die excuses zijn geen deugdelijke redenen om al die wrange consequenties te accepteren. Het betreft structureel verzwarende factoren die een volledig andere aanpak vereisen. Het onderwijs kon pas op niveau gebracht worden toen het werk van de rooms-katholieke missie een integraal onderdeel van overheidsbeleid werd. Met andere woorden: de missie kon pas enig succes boeken door de nodige autonomie op te geven en structureel – waaronder financieel – gesteund te worden in groter verband.
STRUCTUREEL / Hedentendage zwalken Aruba, Curaçao en Sint-Maarten als de missie in 1906. De landen koesteren de eigen autonomie, hierdoor ontberen zij een groter kader om vanuit te werken en de vele problemen het hoofd te bieden.
Autonomie mag geen excuus zijn voor falen. Autonomie kan wel een forse reden voor falen zijn. Onderken het. Vervolgens geef je die formele autonomie op om succesvol problemen aan te pakken met structurele hulp van elders. Wat te denken van Nederland? Structurele hulp wordt gegarandeerd wanneer je een gemeente bent en, wel zo raadzaam, tezamen met de andere (ei)landen een provincie.
In zekere zin is er in de loop van de afgelopen honderd jaar flink wat veranderd. Er lopen ongetwijfeld nog Nederlanders rond over de eilanden zoals het familielid van Jan de Jong dat deed. Het gebruik van de ‘oude slaventaal’ in het onderwijs mag nog steeds ter discussie staan, maar de status ervan is ontegenzeglijk enorm gegroeid. Corsen en Hoyer zijn voorbeelden voor vele moedertaalsprekers van het Papiaments geworden.
Laten we uitdagend eindigen. Het onderzoek naar tal van aspecten van het Papiaments en andere eilandelijke sociaal-culturele bijzonderheden is mede mogelijk gemaakt door Nederlandse fondsen, institutionele ondersteuning en kennis. Dit gebeurde grotendeels weinig doelgericht. Dat zou gestructureerd uitgebouwd kunnen worden. Daartoe zouden de eilanden integraal onderdeel van Nederland moeten zijn, zoals de provincie Friesland – met zijn eigen taal en cultuuruitingen – dat is. Wat dacht je van zes gemeenten en tezamen een provincie? Dán kun je de eilandelijke authenticiteit voor nog eens honderd jaar veiligstellen.
***
Dit is de vierde aflevering in een serie over mogelijkheden en beperkingen van de huidige koninkrijksrelaties en van het alternatief om als gemeente in Nederland bij elkaar aan te schuiven; eerder verschenen ‘Eilanden als bedelende horigen van Nederland’, Antilliaans Dagblad, 17 april; ‘Stoutmoedig afrekenen met koloniaal verleden’, Antilliaans Dagblad, 8 mei; ‘Antilliaanse wraak zal zoet (kunnen) zijn’, Antilliaans Dagblad, 25 mei; wordt vervolgd.