KENNIS EN INZICHT
Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. De Caraïbische eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zijn, als waren het gemeentes, onderdeel van Nederland. Het Koninkrijk kent sinds 1954 het Statuut voor het Koninkrijk als belangrijkste juridische basisregeling voor de onderlinge verhoudingen. Die verhoudingen worden op tal van manieren inhoud gegeven: in de eerste plaats door de mensen in de landen en op de eilanden. Dat heeft een fascinerende geschiedenis opgeleverd en intrigerende eilandelijke samenlevingen.
WAT WETEN WE ERVAN?
KLASSE biedt oplossingen: Wij nemen het hele Koninkrijk der Nederlanden mee!
We delen onze kennis en vaardigheden in onderzoek, advisering en publicaties, in lezingen en presentaties, workshops, sparringsessies en trainingen, in leer- en lesmateriaal; mail ons of bel ons: we presenteren maatwerk.
We delen onze kennis, lees verder:
De kleur van mijn eiland; Ideologie en schrijven in het Papiamentu sinds 1863.
Antillen / Aruba: Uit de gunst [Koninkrijksrelaties]
We delen onze kennis, lees hier verder:
VAN KOLONIE NAAR LANDEN IN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
WEST-INDISCHE COMPAGNIE / De Caribische eilanden Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba zijn van de zeventiende eeuw tot het midden van de twintigste eeuw Nederlandse koloniën geweest. Onder auspiciën van de West-Indische Compagnie (WIC), opgericht in 1621, vestigde Nederland op vele plaatsen in de Nieuwe Wereld nederzettingen. Uiteindelijk zouden alleen Suriname en de eilanden die later de Nederlandse Antillen gingen heten deel van het Nederlandse rijk blijven tot in de twintigste eeuw.
De WIC ging in 1792 failliet. Kort daarop braken er in Europa oorlogen uit waarin Nederland een speelbal werd. Tussen 1795 en 1813 was Nederland een protectoraat en vervolgens een gebiedsdeel van Frankrijk. De koloniën werden soms door nieuwe Franse staatsinstellingen bestuurd, maar ook langdurig door de Britten bezet. Na de Napoleontische oorlogen werd Nederland weer een zelfstandige staat, nu voor het eerst als koninkrijk.
Het beheer van de koloniën werd een zaak van de overheid. Aanvankelijk bepaalde de koning het beleid, soms luisterend naar adviseurs, maar overwegend uitgesproken autocratisch. In 1848 werd Nederland een constitutionele monarchie, waarmee de vorst zijn wetgevende en uitvoerende macht werd ontnomen. De vorst was nu ondergeschikt aan het parlement, dat gaandeweg meer democratisch en assertiever werd. In Nederland werd een apparaat opgebouwd voor het koloniale bestuur.
Het in 1814 opgerichte departement van koloniën was aanvankelijk steeds aan een ander ministerie gekoppeld, maar werd in 1834 een apart ministerie. Op het departement was altijd tenminste één ambtenaar specifiek met ‘de West’ belast; in 1857 werd hiertoe een apart bureautje ingesteld. Veruit de meeste aandacht ging echter uit naar Nederlands-Indië. In de koloniën lag het bestuur in handen van Nederlandse gouverneurs. De gouverneurs in de verschillende koloniën kregen hun instructies aanvankelijk nog van de koning, maar sinds 1848 van de minister van Koloniën, aan wie zij ook verantwoording moesten afleggen over hun beleid.
ONDER GEZAG VAN GOUVERNEUR / Het duurde even voor de bestuurlijke structuren in het Caraïbisch gebied waren uitgekristalliseerd. Tussen 1815 en 1828 waren er niet minder dan drie koloniën, elk met een eigen gouverneur: Suriname, dan Curaçao en de ‘onderhorigheden’ Aruba en Bonaire, ten slotte Sint Eustatius met de ‘onderhorigheden’ Saba en Sint Maarten. In 1828 werden de drie Caraïbische koloniën juist samengevoegd onder één, in Paramaribo zetelende gouverneur-generaal. Toen dat ook niet goed bleek te werken werd in 1845 besloten het Caraïbisch bezit bestuurlijk in tweeën te delen. Naast Suriname werd ‘Curaçao’, zoals de zes eilanden tezamen veelal werden aangeduid, tot een zelfstandige kolonie gemaakt, met een eigen gouverneur.
Lokaal was de formele macht van de gouverneur tot het midden van de twintigste eeuw zeer groot. Als persoonlijke vertegenwoordiger van de vorst en vanaf 1848 de Kroon belichaamde hij de wetgevende én uitvoerende macht. De gouverneur koos en benoemde zelf – altijd onder verantwoordelijkheid van de minister van Koloniën – de leden van de medewetgevende Koloniale Raad. De leden kwamen uit de Nederlandse ambtelijke top en de lokale blanke (handels)elite. De Raad had de facto niet veel meer dan een adviserende taak.
Toch was ook ’s gouverneurs macht beperkt. Allereerst was hij altijd direct ondergeschikt aan ‘Den Haag’: aanvankelijk de koning, later de minister van Koloniën. Het Reglement voor Curaçao van 1865 moest de kolonies meer ‘autonomie’ geven ‘in de bestiering van eigen huishouden’. Ook werd een eerste scheiding van wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht ingevoerd. De gouverneur had nu formeel wat meer autonomie, maar wanneer hij geen sluitende begroting indiende kon het Nederlandse parlement direct ingrijpen. Van zo’n sluitende begroting was dikwijls geen sprake. De voor Den Haag ongunstige verhouding tussen kosten en baten betekende dat de Haagse autoriteiten het koloniale gezag voortdurend dwongen tot uiterste zuinigheid. Dat had onder meer een aanzienlijke invloed op het politiewezen.
DEKOLONISATIE / Eerst in de twee decennia voor de Tweede Wereldoorlog veranderde deze gang van zaken door de op- en uitbouw van grote olieraffinaderijen op Curaçao en Aruba. Die brachten ongekende welvaart. De oorlog dwong Nederland vervolgens om serieus werk te maken van de dekolonisatie, een opgave die in de voorgaande periode nooit serieus was overwogen. Dit mondde uit in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (1954). De drie landen van het Koninkrijk – Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen – werden nu autonome en gelijkwaardige landen binnen het vernieuwde Koninkrijk. Een beperkt aantal taken – vooral internationale betrekkingen, defensie, nationaliteit en de waarborging van deugdelijk bestuur en mensenrechten – werd aan de Koninkrijksregering voorbehouden.
In de twee decennia na de afkondiging van het Statuut stelde Den Haag zich in algemene zin welwillend maar aarzelend op, wat werd ingegeven door twijfels over de bestuurlijke capaciteit ‘overzee’. De politie was één van de onderdelen van het voormalige koloniale apparaat dat enerzijds een ruimere ‘Antillianisering’ te zien moest geven, en ook wel gaf, maar anderzijds niet zonder meer kon worden losgelaten om een eigen weg in te slaan. In de jaren zeventig en tachtig nam de bemoeienis van Nederlandse zijde met het Antilliaanse reilen en zeilen, waaronder de politie, af, aangezien – aan Nederlandse bestuurlijke zijde – verwacht werd dat de eilanden op staatkundige onafhankelijkheid afstevenden. Mede doordat dit niet het geval was, nam vanaf het begin van de jaren negentig de Nederlandse betrokkenheid weer in intensiteit toe.
[GEEN] ONAFHANKELIJKHEID / In tegenstelling tot Suriname zou de stap van ‘autonomie’ binnen het Koninkrijk naar onafhankelijk land daarbuiten, niet worden gezet. Wel wijzigde de onderlinge samenhang van de eilanden, zeer tegen de zin, maar uiteindelijk toch met medewerking van Den Haag. Aruba verkreeg in 1986 een ‘status aparte’ als land in het koninkrijk. In 2010 werd het land de Nederlandse Antillen ontmanteld. Curaçao en Sint Maarten kregen de status van land, Bonaire, Saba en Sint Eustatius werden met Nederland geïntegreerd als openbare bestuurslichamen, een soort overzeese gemeentes.
SOCIALE HIËRARCHIE / In de Cariben was de inheemse Indiaanse bevolking een eeuw na de komst van de Spanjaarden grotendeels verdwenen. Het gebied werd opnieuw bevolkt door migranten: Europeanen die er min of meer uit vrije wil kwamen, Afrikanen die er als slaaf werden gebracht om op plantages te werken. De hedendaagse bevolking op de Antilliaanse eilanden stamt grotendeels af van deze migrantengroepen. Tot ver in de negentiende eeuw werd deze samenleving geschraagd door slavernij. De overgrote meerderheid van de koloniale onderdanen bestond uit Afrikanen en hun afstammelingen. De Europese minderheid beheerste de kolonie en maakte de top uit van de sociale hiërarchie, terwijl zij zich voortdurend bewust was van de dreiging die uitging van ‘de menigte der slaaven’ en de vrije ‘kleurlingen’. Waar slavernij was, daar was ook verzet. Soms was dat spectaculair en bracht het de koloniale orde ernstig in gevaar, zoals de slavenopstand van 1795 in Curaçao. Vaker ging het om kleiner, alledaags verzet.
Ook in de periode van de slavernij behoorde de handhaving van de orde primair tot de taken van de koloniale autoriteiten, die hiertoe het militaire garnizoen en de burgermilities ter beschikking stonden. Op lager niveau was de ordehandhaving grotendeels overgelaten aan de slavenhouders, die tot op zekere hoogte zelf mochten optreden als rechter en berechter van hun menselijk bezit. Gaandeweg trok de koloniale overheid meer bevoegdheden naar zich toe. In de achttiende eeuw ontstond mede hierdoor ‘politie’, die in de negentiende eeuw pas echt een noemenswaardige organisatie werd, met name vanaf 1839 door de oprichting van de Brigade Koloniale Marechaussee.
Met de afschaffing van de slavernij in 1863 verschoof het zwaartepunt van de ordehandhaving verder naar de koloniale autoriteiten. De verschillende bevolkingsgroepen werden in formele zin gelijkgesteld. De economische en sociale verschillen bleven echter groot en bovendien sterk verbonden met etnisch onderscheid. Dit bestendigde een permanente onderhuidse spanning die toch slechts enkele malen aan het oppervlak kwam. In voorkomende gevallen bleek het politiewezen nauwelijks of in het geheel niet opgewassen tegen haar taak van handhaving en herstel van de openbare orde. Hiertoe diende een beroep op Nederlandse militaire eenheden gedaan te worden en hierop wordt tot op de dag van vandaag vertrouwd.
KLEINSCHALIG / De politiemacht was in de praktijk lange tijd beter opgewassen tegen andere vormen van wetsovertreding dan tegen ernstige vormen van oproer. Haar functie lag meer in de sfeer van het beschermen van de burgers tegen regulier onheil. Als zodanig is de politiële taakstelling – ook reeds in de dagen van de emancipatie van 1863 – ingebed geweest in een breder geheel van uiteenlopende inspanningen om met en voor alle burgers een veilige en welvarende samenleving te vormen. Sterk afhankelijk van de industriële en handelsbedrijvigheid waren deze inspanningen, zowel in koloniale als postkoloniale jaren, meer of minder succesvol. De afgelopen decennia – met een autonome status voor de eilanden – lukte het niet om veiligheid en welvaart voldoende te garanderen, waardoor onder meer opnieuw voor politiële taken een beroep op Nederland moest worden gedaan.
In dezen eisten onder meer de kleinschaligheid en het eilandelijke karakter van het ‘land’ de Nederlandse Antillen op uiteenlopende wijzen hun tol. De afstand tussen de Benedenwindse eilanden – Aruba, Bonaire, Curaçao – en die ‘boven de wind’ – Sint Maarten, Sint Eustatius, Saba – bedraagt zo’n 900 km. De eilanden zijn klein en Aruba, Curaçao en Sint Maarten raakten in de twintigste eeuw door arbeidsimmigratie dichtbevolkt – zie tabel. Cultureel verschillen de Papiamentstalige Benedenwindse Antillen sterk van de Engelstalige Bovenwinden. Op alle eilanden was het Nederlands nooit meer dan een bestuurs- en onderwijstaal. De eilanden behoren de categorie van microstaten toe, wat voor de ontwikkeling van de samenlevingen meer en minder gunstige gevolgen heeft gehad.
BEVOLKINGSCIJFERS (afgerond), 1863-2007 |
|||||||
Aruba |
Bonaire |
Curaçao |
Saba |
St.Eustatius |
St.Maarten |
totaal |
|
1863 |
3.300 |
3.200 |
19.100 |
1.900 |
2.000 |
3.300 |
32.800 |
1900 |
9.700 |
5.100 |
30.600 |
2.200 |
1.300 |
3.200 |
52.100 |
1940 |
30.600 |
5.600 |
67.300 |
1.100 |
1.000 |
2.300 |
107.900 |
1970 |
58.000 |
8.200 |
147.000 |
1.000 |
1.400 |
9.000 |
224.600 |
2007 |
104.500 |
11.500 |
137.000 |
1.500 |
2.700 |
39.000 |
296.200 |