Nederlands-Caraïbische eilanden: heden & verleden

KENNIS EN INZICHT

Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier landen: Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. De Caraïbische eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zijn, als waren het gemeentes, onderdeel van Nederland. Het Koninkrijk kent sinds 1954 het Statuut voor het Koninkrijk als belangrijkste juridische basisregeling voor de onderlinge verhoudingen. Die verhoudingen worden op tal van manieren inhoud gegeven: in de eerste plaats door de mensen in de landen en op de eilanden. Dat heeft een fascinerende geschiedenis opgeleverd en intrigerende eilandelijke samenlevingen.

WAT WETEN WE ERVAN? 
KLASSE  biedt oplossingen: Wij nemen het hele Koninkrijk der Nederlanden mee!

We delen onze kennis en vaardigheden in onderzoek, advisering en publicaties, in lezingen en presentaties, workshops, sparringsessies en trainingen, in leer- en lesmateriaal; mail ons of bel ons: we presenteren maatwerk.

bananen - agb 2013 - curacaoWe delen onze kennis, lees verder:

Geboeid door macht en onmacht; De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caraïbische eilanden, 1836-2010. 

De kleur van mijn eiland; Ideologie en schrijven in het Papiamentu sinds 1863.

Antillen / Aruba: Uit de gunst [Koninkrijksrelaties] 

 

We delen onze kennis, lees hier verder: 

VAN KOLONIE NAAR LANDEN IN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

caribbean-mapWEST-INDISCHE COMPAGNIE / De Caribische eilanden Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba zijn van de zeven­tiende eeuw tot het midden van de twintigste eeuw Nederlandse koloniën ge­weest. Onder auspiciën van de West-Indische Compagnie (WIC), opgericht in 1621, vestigde Nederland op vele plaatsen in de Nieuwe Wereld nederzettingen. Uiteinde­lijk zouden alleen Suriname en de eilanden die later de Nederlandse Antillen gingen heten deel van het Ne­der­landse rijk blijven tot in de twintigste eeuw.

De WIC ging in 1792 failliet. Kort daarop braken er in Europa oor­logen uit waarin Nederland een speel­bal werd. Tussen 1795 en 1813 was Ne­der­land een protectoraat en vervolgens een gebiedsdeel van Frankrijk. De ko­lo­niën werden soms door nieuwe Franse staatsinstellin­gen bestuurd, maar ook langdurig door de Britten bezet. Na de Napoleontische oorlo­gen werd Nederland weer een zelf­standige staat, nu voor het eerst als koninkrijk.
Het beheer van de koloniën werd een zaak van de overheid. Aanvankelijk be­paalde de koning het beleid, soms luisterend naar adviseurs, maar overwegend uitgesproken autocra­tisch. In 1848 werd Nederland een constitutionele monarchie, waarmee de vorst zijn wetgevende en uitvoerende macht werd ontnomen. De vorst was nu onderge­schikt aan het parlement, dat gaandeweg meer demo­cratisch en assertiever werd. In Nederland werd een apparaat opgebouwd voor het koloniale bestuur. 
Het in 1814 opgerichte departement van koloniën was aanvankelijk steeds aan een ander ministerie gekoppeld, maar werd in 1834 een apart ministerie. Op het departement was altijd tenminste één ambtenaar specifiek met ‘de West’ belast; in 1857 werd hier­toe een apart bureautje ingesteld. Veruit de meeste aandacht ging echter uit naar Nederlands-Indië. In de koloniën lag het bestuur in handen van Nederlandse gouver­neurs. De gouverneurs in de verschillende koloniën kregen hun instruc­ties aanvanke­lijk nog van de koning, maar sinds 1848 van de minister van Kolo­niën, aan wie zij ook verantwoording moesten afleggen over hun beleid.

Leden van Korps Militairepolitie op oefening, Curaçao, ca. 1933ONDER GEZAG VAN GOUVERNEUR / Het duurde even voor de bestuurlijke structuren in het Caraïbisch gebied waren uitgekristalliseerd. Tus­sen 1815 en 1828 waren er niet minder dan drie koloniën, elk met een eigen gouver­neur: Suriname, dan Curaçao en de ‘onderhorigheden’ Aruba en Bonaire, ten slotte Sint Eustatius met de ‘onderhorigheden’ Saba en Sint Maarten. In 1828 werden de drie Caraïbische koloniën juist samengevoegd onder één, in Parama­ribo zetelende gouverneur-generaal. Toen dat ook niet goed bleek te werken werd in 1845 besloten het Caraïbisch bezit bestuurlijk in tweeën te delen. Naast Suri­name werd ‘Curaçao’, zoals de zes eilanden tezamen veelal werden aangeduid, tot een zelfstandige kolo­nie gemaakt, met een eigen gouverneur.
Lokaal was de formele macht van de gouverneur tot het midden van de twintigste eeuw zeer groot. Als persoonlijke vertegenwoordiger van de vorst en vanaf 1848 de Kroon belichaamde hij de wetgevende én uitvoerende macht. De gouverneur koos en benoemde zelf – altijd onder verantwoordelijkheid van de minis­ter van Koloniën – de leden van de medewetgevende Koloniale Raad. De leden kwamen uit de Neder­landse ambtelijke top en de lokale blanke (handels)elite. De Raad had de facto niet veel meer dan een adviserende taak.
Toch was ook ’s gouverneurs macht beperkt. Allereerst was hij altijd direct onderge­schikt aan ‘Den Haag’: aanvankelijk de koning, later de minister van Kolo­niën. Het Reglement voor Curaçao van 1865 moest de kolonies meer ‘autonomie’ geven ‘in de bestiering van eigen huishouden’. Ook werd een eerste scheiding van wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht ingevoerd. De gouverneur had nu formeel wat meer autonomie, maar wanneer hij geen sluitende begroting indiende kon het Nederlandse parlement direct ingrijpen. Van zo’n sluiten­de begroting was dikwijls geen sprake. De voor Den Haag ongunstige verhouding tussen kosten en baten betekende dat de Haagse autoriteiten het koloniale gezag voortdurend dwon­gen tot uiterste zuinigheid. Dat had onder meer een aanzienlijke invloed op het politiewe­zen.

Aubade in Fort Amsterdam, Willemstad, bij gelegenheid van bezoek prinses Juliana in 1944.

Aubade in Fort Amsterdam, Willemstad, bij gelegenheid van bezoek prinses Juliana in 1944.

DEKOLONISATIE / Eerst in de twee decennia voor de Tweede Wereldoorlog veranderde deze gang van zaken door de op- en uitbouw van grote olieraffinaderijen op Curaçao en Aruba. Die brachten ongekende welvaart. De oorlog dwong Nederland vervolgens om seri­eus werk te ma­ken van de dekolonisatie, een opgave die in de voorgaande periode nooit serieus was overwogen. Dit mondde uit in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (1954). De drie landen van het Koninkrijk – Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen – werden nu autonome en gelijkwaardige landen binnen het vernieuwde Konink­rijk. Een beperkt aantal taken – vooral internationale betrekkingen, defensie, nationaliteit en de waarborging van deugdelijk bestuur en mensenrechten – werd aan de Koninkrijksregering voorbehouden.

In de twee decennia na de afkondiging van het Statuut stelde Den Haag zich in algemene zin welwillend maar aarzelend op, wat werd ingegeven door twijfels over de bestuurlijke capaciteit ‘overzee’. De politie was één van de onderdelen van het voormalige koloniale apparaat dat enerzijds een ruimere ‘Antillianisering’ te zien moest geven, en ook wel gaf, maar anderzijds niet zonder meer kon worden losgela­ten om een eigen weg in te slaan. In de jaren zeventig en tachtig nam de bemoeienis van Nederlandse zijde met het Antilliaanse reilen en zeilen, waaronder de politie, af, aange­zien – aan Nederlandse bestuurlijke zijde – verwacht werd dat de eilanden op staatkundige onafhankelijkheid afstevenden. Mede doordat dit niet het geval was, nam vanaf het begin van de jaren negentig de Nederlandse betrokkenheid weer in intensiteit toe.

[GEEN] ONAFHANKELIJKHEID / In tegenstelling tot Suriname zou de stap van ‘autonomie’ binnen het Koninkrijk naar onafhankelijk land daarbuiten, niet worden gezet. Wel wijzigde de onderlinge samenhang van de eilanden, zeer tegen de zin, maar uiteindelijk toch met medewer­king van Den Haag. Aruba verkreeg in 1986 een ‘status aparte’ als land in het konink­rijk. In 2010 werd het land de Nederlandse Antillen ontmanteld. Curaçao en Sint Maar­ten kregen de status van land, Bonaire, Saba en Sint Eustatius werden met Neder­land geïntegreerd als openbare bestuurslichamen, een soort overzeese gemeen­tes. 

SOCIALE HIËRARCHIE / In de Cariben was de inheemse Indiaanse bevolking een eeuw na de komst van de Spanjaar­den grotendeels verdwenen. Het gebied werd opnieuw bevolkt door migran­ten: Europea­nen die er min of meer uit vrije wil kwamen, Afrikanen die er als slaaf werden gebracht om op plantages te werken. De hedendaagse bevolking op de Antilli­aanse eilanden stamt grotendeels af van deze migrantengroepen. Tot ver in de negentiende eeuw werd deze samenleving geschraagd door slavernij. De overgrote meerderheid van de koloniale onderdanen bestond uit Afrikanen en hun afstam­melin­gen. De Euro­pese minderheid beheerste de kolonie en maakte de top uit van de soci­ale hiërarchie, terwijl zij zich voortdurend bewust was van de dreiging die uitging van ‘de menigte der slaaven’ en de vrije ‘kleurlingen’. Waar slavernij was, daar was ook verzet. Soms was dat spectaculair en bracht het de koloniale orde ernstig in ge­vaar, zoals de slavenopstand van 1795 in Curaçao. Vaker ging het om kleiner, alle­daags verzet. 

Politieel en militair optreden bij revolte van mei '69, Willemstad, Curaçao.

Politieel en militair optreden bij revolte van mei ’69, Willemstad, Curaçao.

Ook in de periode van de slavernij behoorde de handhaving van de orde primair tot de taken van de koloniale autoriteiten, die hiertoe het militaire garnizoen en de burgermilities ter beschikking stonden. Op lager niveau was de ordehand­having gro­ten­­­deels overgelaten aan de slavenhouders, die tot op zekere hoogte zelf moch­ten optreden als rechter en berechter van hun menselijk bezit. Gaandeweg trok de koloni­ale overheid meer bevoegdheden naar zich toe. In de achttiende eeuw ont­stond mede hierdoor ‘politie’, die in de negentiende eeuw pas echt een noemens­waardige organisatie werd, met name vanaf 1839 door de oprichting van de Brigade Koloniale Marechaussee. 
Met de afschaffing van de slavernij in 1863 verschoof het zwaartepunt van de ordehandhaving verder naar de koloniale autoriteiten. De verschillende bevolkings­groepen werden in formele zin gelijkgesteld. De economische en sociale verschillen bleven echter groot en bovendien sterk verbonden met etnisch onderscheid. Dit besten­digde een permanente onderhuidse spanning die toch slechts enkele malen aan het oppervlak kwam. In voorkomende gevallen bleek het politiewezen nauwelijks of in het geheel niet opgewassen tegen haar taak van handhaving en herstel van de openbare orde. Hiertoe diende een beroep op Nederlandse militaire eenheden ge­daan te worden en hierop wordt tot op de dag van vandaag vertrouwd.

KLEINSCHALIG / De politiemacht was in de praktijk lange tijd beter opgewassen tegen andere vor­men van wetsovertreding dan tegen ernstige vormen van oproer. Haar functie lag meer in de sfeer van het beschermen van de burgers tegen regulier onheil. Als zodanig is de politiële taakstelling – ook reeds in de dagen van de emanci­patie van 1863 – ingebed geweest in een breder geheel van uiteenlopende inspanningen om met en voor alle burgers een veilige en welvarende samenleving te vormen. Sterk afhankelijk van de industriële en handelsbedrijvigheid waren deze inspan­ningen, zowel in koloniale als postkoloniale jaren, meer of minder succesvol. De afgelopen decennia – met een autonome status voor de eilanden – lukte het niet om veiligheid en welvaart voldoende te garanderen, waardoor onder meer opnieuw voor politiële taken een beroep op Nederland moest worden gedaan.

In dezen eisten onder meer de kleinschaligheid en het eilandelijke karakter van het ‘land’ de Nederlandse Antillen op uiteenlopende wijzen hun tol. De afstand tus­sen de Benedenwindse eilanden – Aruba, Bonaire, Curaçao – en die ‘boven de wind’ – Sint Maarten, Sint Eustatius, Saba – bedraagt zo’n 900 km. De eilanden zijn klein en Aruba, Curaçao en Sint Maarten raakten in de twintigste eeuw door arbeidsim­migratie dichtbevolkt – zie tabel. Cultureel verschillen de Papiamentstalige Bene­den­­windse Antil­len sterk van de Engelstalige Bovenwinden. Op alle eilanden was het Neder­lands nooit meer dan een bestuurs- en onderwijstaal. De eilanden beho­ren de categorie van microstaten toe, wat voor de ontwikkeling van de samenlevingen meer en minder gunstige gevolgen heeft gehad. 

BEVOLKINGSCIJFERS (afgerond), 1863-2007

 

Aruba

Bonaire

Curaçao

Saba

St.Eustatius

St.Maarten

totaal

1863

   3.300

 3.200

  19.100

1.900

2.000

 3.300

32.800

1900

   9.700

 5.100

  30.600

2.200

1.300

 3.200

52.100

1940

  30.600

 5.600

  67.300

1.100

1.000

 2.300

     107.900

1970

  58.000

 8.200

147.000

1.000

1.400

 9.000

224.600

2007

104.500

11.500

137.000

1.500

2.700

39.000

296.200