Donderdag 12 maart jl. was de geboortedag van Johan Joseph – roepnaam: John – de Pool. Hij werd geboren op ‘woensdag den twaalfden Maart des jaars Een duizend acht honderd en drie en zeventig te tien uur des avonds in het Stadsdistrict dezes eiland’. Ruim zestig jaar later wierp De Pool een verlangende blik terug naar de jaren tussen ca. 1870 en 1890, zijn jeugdjaren, in Del Curaçao que se va: páginas arrancadas de El libro de mis Recuerdos. Toen zouden mensen die presteerden nog met gepaste waardering zijn benaderd. Sindsdien is er van respect geen sprake meer.
door Aart G. Broek, in Antilliaans Dagblad (Curaçao), 14 maart 2020.
‘Del Curaçao que se va’ verscheen in 1935. In ‘Zo was Curaçao’ – de titel die de Nederlandse vertaling meekreeg – haalt De Pool herinneringen op aan het ‘Curaçao dat aan het verdwijnen is’ en nu reeds lang is verdwenen. Zijn aandacht betreft bovenal de samenleving die de Curaçaose blanke en licht gekleurde sociale bovenlaag vormde, waartoe toentertijd ook zijn eigen familie nog behoorde. De “ontwikkelde en beschaafde families” zoals De Pool die noemde, worden aan Curaçao van de jaren ’30 als voorbeeldig voorgehouden.
In zijn ogen ontbeerde het Curaçao in de dagen dat De Pool zijn memoires schreef, stimulerende grootheden als de arts doctor Capriles, de entrepreneur shon ‘Lou’ Maduro, de advocaat en essayist Abraham Chumaceiro, de uitgever don Agustín Bethencourt en de ontdekker van het kalkfosfaat op het eiland, shon ‘Nene’ Gorsira. “Een onvergeeflijke vergeetachtigheid” zou de Curaçaose samenleving in de eerste decennia van de vorige eeuw karakteriseren. ‘Onvergeeflijk’ daar door het vergeten van het toegedachte hoge beschavingspeil van weleer dat van de twintigste eeuw wel moest dalen. De Pool spreekt in dezen onder meer van “culturele ontreddering” en “materialistisch positivisme” van de jaren dertig.
EL LIBERTADOR / In zijn poging grootheden uit de Curaçaose geschiedenis aan de vergetelheid te ontrukken, grijpt De Pool ook verder terug in de tijd, naar de jaren vóór zijn geboorte, naar gebeurtenissen en personen die hij kent uit gesprekken van ouderen en uit enkele documenten. Zo komen ook de Curaçaose strijders voor de Latijns-Amerikaanse onafhankelijkheid Manuel Piar en Luís Brion uitgebreid ter sprake. En er wordt een kort hoofdstuk gewijd aan de Latijns-Amerikaanse vrijheidsheld, el Libertador Simon Bolívar die eind 1812 enkele maanden op Curaçao verbleef.
In het betreffende hoofdstuk over Bolívar houdt De Pool zich vrij strikt aan controleerbare kennis. Met het schip Jesús, Maria i José arriveerde Bolívar op 29 augustus 1812 op Curaçao. Hij had Venezuela noodgedwongen moeten verlaten, daar de revolutie een voor hem allesbehalve rooskleurige wending had genomen. Bolívar zou voornemens zijn geweest zo spoedig mogelijk naar Europa te gaan om daar dienst te nemen in het Engelse leger en zijn continent voorgoed de rug toe te keren.
Wanneer Bolívar in november van dat jaar het eiland weer verlaat, heeft hij echter zijn visie op de toekomstige ontwikkeling van Latijns-Amerika aan papier toevertrouwd. Dat zou het zogeheten Manifesto á Cartagena worden. Hij keert terug naar het Latijns-Amerikaanse continent om zich uiteindelijk tot de belangrijkste legerleider in de bevrijdingsoorlogen te ontwikkelen. Bolívars verblijf op Curaçao lijkt een keerpunt in diens leven te hebben bewerkstelligd. De Joodse Curaçaoënaar Mordecay Ricardo (1771 – 1842), advocaat en later procureur op zijn eiland, zou met name een grote invloed hebben uitgeoefend op Bolívar.
FILOSOFEREN / In ‘Zo was Curaçao’ speculeert De Pool verder niet over de relatie tussen Bolívar en Ricardo, zoals hij ook terughoudend is waar het andere onzekerheden betreft. Onder verwijzing naar het Pleizierhuis in Otrobanda, Willemstad, waar Bolívar verbleef, merkt De Pool voorzichtig op: “Wie weet werd het befaamde manifest van Cartagena in de rust en stilte van dit eenzaam huisje geconcipieerd”.
Even verderop in het hoofdstuk, verwijzend naar het nog bestaande achthoekige gebouw direct op de kust aan de Pundazijde, Willemstad, waar zijn zusters verbleven: “Ik denk dat Bolívars veelvuldige bezoeken aan het Octagon (…) ook voortvloeiden uit de sterke aantrekking die de zee op hem uitoefende, begrijpelijk bij een temperament als het zijne, dat zich verwant voelde aan de rusteloze zee.” Het korte verblijf van Bolívar op Curaçao heeft De Pool in ‘Zo was Curaçao’ niet aangegrepen om uitgebreid te ‘filosoferen’ – een woord dat De Pool zou gebruiken – over de mogelijke ingrijpende invloed van het eiland en een of meerdere van haar bewoners op Bolívar.
Die terughoudendheid zou De Pool loslaten in zijn novelle ‘El primer chispazo de genio’ (1937), die onder de titel ‘De eerste vonk van genialiteit’ ook in het Nederlands is te lezen. In deze novelle heeft De Pool de beoogde historische betrouwbaarheid van ‘Del Curacao que se va’ volledig opzij gezet. ‘De eerste vonk van genialiteit’ roept een mogelijke wereld op. De Pool maakt uitgebreid gebruik van de vrijheden die een novelle hem biedt, waaronder het weergeven van dialogen en het verwoorden van feitelijk niet te achterhalen gedachten en intenties.
GENIALITEIT / Met name Mordechay Ricardo en Simón Bolívar komen aan het woord, hun gesprekken en gedachten worden weergegeven. De speculaties waaraan De Pool zich niet waagde in ‘Zo was Curacao’ krijgen in ‘De eerste vonk van genialiteit’ een aantrekkelijke, vlot lezende aankleding. In de novelle is Mordechay Ricardo daadwerkelijk de man die Bolívar in bescherming neemt, hem helpt zijn gedachten en idealen te ordenen en hem uiteindelijk weer motiveert om terug te keren naar het Latijns-Amerikaanse continent. In de novelle doet Bolívar op het eiland inderdaad de noodzakelijke inspiratie op om zijn vermaarde Manifesto á Cartagena te schrijven. In de novelle hééft de zee die vermeende aantrekkingskracht op Bolívar. De speculaties uit De Pools memoires worden invoelbare, schijnbaar authentieke gegevens in zijn novelle.
De portretten die De Pool van belangrijke personen uit de Curaçaose elite van de vorige eeuw met woorden tekent in ‘Del Curacao que se va’ eindigen alle met een min of meer gelijkluidende beschuldigende opmerking: de betreffende geportretteerde dient geëerd en nimmer vergeten te worden. De Pools gefictionaliseerde visie op Ricardo eindigt eveneens met een dergelijke oproep om deze man te eren. In niet mis te verstane bewoording wordt van Ricardo een held gemaakt
“Op Curacao vond de onafhankelijkheidsbeweging ook haar eerste beschermheer, de rechtschapen en edele advocaat dr. don Mordechay Ricardo, die heden onbekend en vergeten is. Hij heeft Bolívar en zijn kameraden onder zijn hoede genomen en in feite heeft hij de landen die later door zijn protégé zijn bevrijd verplicht tot eeuwige dankbaarheid. Zijn stoffelijk overschot heeft het recht om vereerd te worden in het Nationale Pantheon, dat immers door ‘Het Vaderland aan zijn Grote Dienaren’ is gewijd.”
HELDHAFTIG / In de memoires en de novelle wordt door De Pool daadkrachtige mensen van zijn eiland op een voetstuk gezet. Curaçaoënaars als Brion en Piar zijn niet de eerste de besten en in de ogen van De Pool is Mordechay Ricardo dat evenmin: zij dienden de strijd voor een verzelfstandiging van de Spaanse koloniën.
De Pool had niet een zelfde mate van verzelfstandiging van de Nederlandse Antillen voor ogen. Daartoe ontbrak het zijns inziens op de eilanden in de jaren ’30 van de vorige eeuw aan een excellente elite zoals die van weleer.
Nederland was overigens geen voorbeeldig moederland. Het kon evenmin een gepaste herinnering aan illustere Antillianen levend houden. Waardering ontbrak er sowieso van die zijde. De Pool wachtte, zo weten we uit een interview met hem, jaren op een ridderorde voor het uitvoeren van inlichtingenwerk in Panama voor de Nederlandse regering. De koninklijke onderscheiding was hem toegezegd, maar bij zijn overlijden op 8 augustus 1947 wist hij zich nog steeds niet op deze wijze erkend.
John de Pool, Del Curaçao que se va: páginas arrancadas de El libro de mis Recuerdos, Santiago de Chile: Ercilla, 1935. De memoires verschenen in vertaling – door onder anderen Cola Debrot – onder de titel ‘Zo was Curaçao’ als volledige jaargang IV van Antilliaanse Cahiers, 1960. Een tweede druk, vermeerderd met een register, verscheen in Amsterdam bij uitgeverij Emmering, 1985.
‘El primer chispazo del genio’ verscheen in 1937 in het Boletín de la Sociedad Bolivariana de Pánama. In 1943 verzorgde El Cojo in Caracas, Venezuela, een boekuitgave. Een exemplaar wordt bewaard in de S.A.L. ‘Mongui’ Madurobibliotheek, Curaçao (foto van de bibliotheek hierboven). Bij de Walburg Pers, Zutphen, verscheen in 1988 een tweetalige editie; inleiding door L.W. Statius van Eps en E. Luckmann; vertaling uit het Spaans van L. Hoetink-Espinal.
Het interview met De Pool verscheen in La Prensa op 4 september 1945; een Nederlandse vertaling ervan is te vinden in de Beurs- en Nieuwsberichten, 22 augustus 1992.
Foto’s bij dit artikel © Klasse / Aart G. Broek