De grootste schandvlek van ons volk [2]

Het is niet vanzelfsprekend dat op Curaçao jaarlijks op 17 augustus de revolte van slaven wordt herdacht, die in 1795 plaatsvond op het eiland onder leiding van Tula. Het nam ruim honderd jaar om het slavernijverleden serieus onder ogen te zien en het verzet tegen slavernij als ronduit heldhaftig te waarderen. Deze historische ontwikkeling is te tekenen aan de hand van gedichten, toneelteksten, columns, romans en verhalen.

door Aart G. Broek, in Antilliaans Dagblad, 20 augustus 2019; voor deel 1 klik hier.

In de revolutionaire toneelspektakels uit de jaren zeventig wordt  de zwarte, onderdrukte bevolkingsgroep bovenal als slachtoffer van blanke machthebbers en machtssystemen getekend.  Uiteindelijk overheerst echter een sterk geloof in de mogelijkheid van een menswaardiger toekomst voor deze onderdrukte bevolkingsgroep. Illustratief in deze zijn de woorden van de slaaf Bazjan Karpata, waarmee Pacheco Domacassé zijn toneelstuk ‘Tula’ (1971) eindigt: ‘Tula, mijn broeder, onze opstand is mislukt omdat die wellicht niet voldoende voor­bereid was; maar het zaad dat we vandaag hebben gezaaid, zal nooit sterven. Morgen zullen onze kinderen wijzer zijn dan wij, ze zullen over ons spreken, over ons schrijven en ze zullen ons als hun voorbeeld nemen in hun strijd voor erkenning, vrijheid en respect!’

Pacheco Domacasse

De belangstelling voor het werk van Domacassé en de zijnen was groot. Het to­neel­werk van de revolutionaire jongeren kon zich verheugen in uitverkochte zalen bij verscheidene voor­stellingen op Curaçao, Bonaire en Aruba. De kranten be­steed­den ruim aandacht aan zowel de voorbereidingen als de eerste opvoering en enthousiaste com­mentaren vulden vele kolommen, zoals voor Domacassé’s Tula. ‘(Wij) menen, dat het gisteravond in Centro Pro Arte een historisch ogenblik was, toen een volle schouwburgzaal een staan­de ovatie bracht aan de medewerkenden van het toneelstuk Tula. Historisch omdat het nog niet zo lang geleden was, dat het gebruik van de namen Tula en Karpata een glimlach ver­oor­zaakten, een glimlach, waarmee men zo goed mogelijk wilde tonen, dat men niets met die ban­dieten te maken wilde hebben. Zo zijn zij ons voorgeschilderd, tientallen jaren lang.’ (Amigoe, 2 juni 1971)

LOVENSWAARDIG / Guillermo Rosario’s belangstelling voor datgene wat onder het volk leeft, kreeg onder meer gestalte in de ro­man  E rais ku no ke muri

Guillermo Rosario

(De wortel die niet afsterft), uit 1969. De roman stelt de levensloop van de historische figuur van Tula centraal. Rosario toont Tula – in de roman Kato geheten – van­af zijn dertiende jaar, wanneer hij zijn vader door een groep blanke slavendrijvers ziet ver­moor­den in zijn geboortedorp in Afrika, tot aan zijn gevangenname en onthoofding na de sla­ven­­opstand in 1795.
                   Op verzoek van de Stichting voor Antilliaanse Literatuur en Folklore – waarin een aantal vooraanstaande vertegenwoordigers uit de Curaçaose samenleving zitting hadden – werd de tekst van Rosario met financiële steun van Sticusa in Nederland door De Bezige Bij uitgegeven. E rais ku no ke muri verscheen in een uitzonderlijk hoge oplage van 3000 exem­plaren. Het boek werd op de ‘traditionele’ wijze ten doop gehouden en namens de minister werd de wens uitgesproken, dat het boek ‘als een wortel in de huisgezinnen (zou) binnendringen en meer en meer [zou] uitbotten’. De oplage raakte inderdaad uitverkocht.                 

Uitgave de Bezige Bij, Amsterdam, 1969 – omslagontwerp Oscar Ravello

De kritiek die het boek onder de loep legde, was minder enthousiast over de nieuwe boreling. Geheel overeenkomstig de doelstellingen van het tijdschrift Watapana werd aandacht besteed aan Rosario’s roman door twee besprekingen, een van Henry Habibe en een van Pedro R. Velasquez (in jrg. II, 1970, nr. 7). Velásquez kon slechts tot de conclusie komen dat niets in staat was ‘de essentiële tekortkomingen in de roman’ te compenseren. ‘Kato blijft een onvolledig personage, veel belangwekkende scenes blijven doods, de psychologische diepgang van de personages is ontoereikend.’ Habibe bleek geen andere mening toegedaan. Desalniettemin bleef het lovenswaardig in de ogen van Habibe dat de auteur een poging had gewaagd een sociaal-cultureel ‘geëngageerde’ roman te schrijven: ‘E rais ku no ke muri kan als roman misschien niet geslaagd zijn, maar het is een verdienste van zijn auteur, dat hij een antwoord probeert te vinden op de vraag: wie ben ik?’ De roman werd inmiddels naar het Nederlands vertaald.

KRITIEK / In de tweede helft van de jaren tachtig zette Carel de Haseth – een nazaat van een oude, blanke familie op Curaçao – met literaire teksten de aanval in tegen extreme manifestaties van afro-Curaçaos nationalisme, de di-nos-e-ta en nos-mes-por gedachte: in 1985 verscheen de dichtbundel Poesia venená (Giftige poëzie), 1985, en drie jaar later de novelle Katibu di shon [Letterlijk: Slaaf van een meester]

Carel de Haseth – foto Ken Wong 1992

Met de publicatie van zijn dichtbundel Poesia venená, in het bijzonder met de gedichten uit de ge­lijk­namige afdeling, profileren zich opvattingen, die, zoals de recensent Pablo Walter op­merkte, ‘verschillende fanatiekelingen met hun chauvinistisch gedoe hem niet in dank zullen af­nemen’ (Amigoe, 11.IV.1986). In de gedichten uit de afdeling ‘Poesia venená’ weigert De Haseth de verantwoordelijkheid van gebeurtenissen in het verleden – waaronder de slaventijd – als schul­­denlast op zijn eigen schouders te nemen. Hij wenst aangesproken te worden op zijn eigen handelen van nu en niet op dat van zijn voorvaderen.
                   Tevens steekt hij de draak met het eilan­­delijk nationalisme met een exclusief zwarte signatuur: een nationalisme dat ieder jaar een oogst­­feest viert zonder feitelijk iets te planten en te oogsten; een nationalisme dat een vlag en een volkslied wenst als symbool voor de eigen identiteit zonder aan substantiëlere zaken te wer­ken; zie zijn gedichten als ‘ripitishon’ (herhaling), ‘identidat’ (identiteit) en ‘futuro’ (toekomst). In an­dere afdelingen toont De Haseth zich de dichter die zich het eiland niet laat afpakken: ook aan hem en zijn naasten behoort het eiland toe.

Uitgave In de Knipscheer, Haarlem, 2002 – omslag illustratie Runny Margarita

NUANCERING / De novelle Katibu di shon snijdt een niet minder heikel onderwerp aan dan de ‘poesia venená’: het eilandelijke plantageleven ten tijde van de slavernij, een opstand van slaven, het uitspreken en voltrekken van de doodstraf bij de opstandige slaven door blanke autoriteiten. Zonder wreedheden en vormen van uitbuiting af te dekken, tracht De Haseth nuancering aan te brengen door de complexiteit van de verhouding blanke shon en zwarte slaaf te tekenen. Dit heeft hij mede trachten te bewerkstelligen door een wisseling in perspectief aan te brengen: de geschiedenis wordt gezien door de ogen van de meester, shon Welmu, alsmede door die van de slaaf, Luis.
                   Bij De Haseth geen duidelijke scheiding tussen ‘slachtoffers’ en ‘uitbuiters’, maar heroïek en tragiek dwars door etnische scheidslijnen heen en veelvuldig verenigd in dezelfde per­sonages. De heldhaftige slachtoffers van Rosario (in E rais ku no ke muri) en Domacassé (in Tula) ontstonden als reactie op het schromelijk onderschatte lijden in de slaventijd. Daar tegenover plaatste De Haseth fijner geschakeerde mensen, die in een gecompliceerd netwerk van wederzijdse afhankelijkheid leven. Dit wordt in het bijzonder tastbaar ingevuld door het feit dat shon Welmu in het geheim aan Luis een mes geeft, opdat hij, vlak voordat hij gemarteld zal worden, zelf een eind aan zijn leven kan maken.
                   Er werden kanttekeningen geplaatst bij de menselijke proporties en het taalvermogen van de slaaf, maar loftuitingen overheersten in ingezonden brieven en in het juryrapport op grond waarvan De Haseth de Cola-Debrotprijs kreeg uitgereikt in 1989. De novelle is inmiddels ook in het Nederlands verkrijgbaar.

***

Het nam meer dan een eeuw voor  ‘de grootste schandvlek van heel ons volk’ op de eilanden een respec­tabel onderwerp werd beschouwd. Het nam meer dan een eeuw voor ‘de verspreiding van verlichting en beschaving’ – waarmee we deze beschouwing begonnen – een menswaardige invulling begon te krijgen. Het nam meer dan een eeuw voor de grootste schandvlek met de nodige nuanceringen kon worden benaderd. Zodoende ontstond echter wel het fundament waarop de Tulaherdenking jaarlijks plaatsvindt.

Deze bijdrage is gebaseerd op informatie die is verwerkt in: Aart G. Broek, De kleur van mijn eiland: Aruba, Bonaire, Curaçao; Ideologie en schrijven in het Papiamentu. Deel 1: gescheidschrijving. Leiden: KITLV, 2006, en Aart G. Broek, Sidney M. Joubert en Lucille Berry-Haseth (red.), De kleur van mijn eiland: Aruba, Bonaire, Curaçao; Ideologie en schrijven in het Papiamentu. Deel 2: anthologie. Leiden: KITLV, 2006. Een driedelige Papiamentstalige editie verscheen met de titel Pa saka kara  onder de hoede van Fundashon Pierre Lauffer.

Dit bericht is geplaatst in Nederlands-Caribische eilanden: verleden & heden, Nieuws met de tags , , , , . Bookmark de permalink.