door Aart G. Broek in Het Financieele Dagblad van 15 juli 2014.
Wat is er mis met onze bestuurders in het verzelfstandigde publieke domein? Het FD-commentaar van 23 juni beweegt ondubbelzinnig naar de kern van het probleem, maar laat het onbenoemd. Het betreft schaamte. Het commentaar roept de ‘goudkoorts van de jaren negentig’ in herinnering. ‘Aangejaagd door massaal bejubelde zonnekoningen als Jack Welch (GE) en Cees van der Hoeven (Ahold) begonnen ook bestuurders van ziekenhuizen en corporaties met publiek geld ondernemertje te spelen.’
Hier mag gelezen worden dat de bestuurders uit de publieke sector gedrag en handelen uit de private sector selectief overnamen. Meer in het bijzonder werden de veronderstelde versierselen van succes gekopieerd: risico’s nemen, lef tonen, visionaire missie formuleren, luxueuze kantoren en auto’s met chauffeur.
Achter dit kopieergedrag ligt een reden die we allemaal kennen. We verlangen acceptatie door de groep waartoe wij willen behoren. Sterker nog, we willen gewaardeerd, bewonderd en bejubeld worden. We vrezen de afwijzing. Niets pijnlijkers dan buiten de groep geplaatst te worden en te kijk te staan vóór die groep.
In onze jeugd doen we allemaal pijnlijke ervaringen op met het ‘afgeserveerd’ worden als slachtoffer van kleineren, vernederen, buitensluiten. Deze ervaringen snijden ons diep door de ziel en worden tot in detail gedurende het hele leven herinnerd. Als we eenmaal die schaamtepijn hebben ervaren, leren we de dreiging razendsnel onderkennen. Zoals we met vuur leren omgaan. Schaamte is dan ook niet alleen de vernederende ervaring maar evenzeer de angst dat we op enigerlei wijze zullen worden afgeserveerd. We haten schaamte en zetten alles op alles om het tegendeel te bewerkstelligen: waardering.
Het voorkómen van schaamte-ervaringen is van levensbelang. Schaamte bedreigt onze primaire behoefte aan geborgenheid: de absolute noodzaak bij de groep te (blijven) horen, die onze overlevingskansen zo groot mogelijk maakt. Het verlangen tot een levenskrachtige groep te behoren en daarbinnen gewaardeerd te worden, is een belangrijke voedingsbodem voor gezonde ambities en prestaties.
Die leveren bewondering op. De voedingsbodem is echter dikwijls een bodemloze put die werd gegraven door het opdoen van schaamte-ervaringen. Met pathologische passie worden dan risico’s genomen om prestaties te realiseren, die een overdonderend applaus zouden moeten opleveren. De professionele verlangens naar waardering haken veelvuldig aan bij ernstige schaamteproblemen op het persoonlijke vlak.
Met zicht op de reikwijdte van schaamte wordt het ook begrijpelijk waarom tegenspraak zo slecht geduld wordt in bestuurlijke gremia, juist al komt die van invloedrijke actoren als Ien Dales (geciteerd in het FD-commentaar), Herman Tjeenk Willink of de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Tegenspraak wordt systematisch opzij geveegd, zeker wanneer een traject eenmaal is ingezet en de neuzen eindelijk dezelfde kant op staan.
Bestuurders, toezichthouders, directie en managers in de hoogste echelons — zowel binnen als buiten de overheid — houden er niet van ten halve te keren. Zij geven de voorkeur aan het ten hele dwalen. Terugkomen op je schreden is een krenkende aantasting van de eigen identiteit, zelfs van een dusdanige ernst dat je nog slechts kunt volharden in je mogelijke ongelijk.
Door de onderbouwde kritiek staan we feitelijk te kijk vóór de groep waartoe we behoren. Tegenspraak zorgt zodoende voor de dreiging van vernedering en voor potentiële uitsluiting van degene die wordt tegengesproken. Bij tegenspraak staat het prestige van zittende bestuurders op het spel. Koesterende waardering dreigt vernederende afwijzing te worden – kortom, schaamte.
Voor nadere informatie over de reikwijdte van schaamte, zie: Aart G. Broek, Dwarsliggers; Tegenspraak onder schaamteloos leiderschap (Haarlem, 2013).
Oorspronkelijk in Het Financieele Dagblad van 15 juli 2014, p. 9 [opinie & dialoog]; zie pdf hierbij.